Interview met Chad Harbach, de man die kiespijn had en een boek schreef
Na tien jaar schrijven verkocht debutant Chad Harbach zijn manuscript voor 675.000 dollar. ‘Ik maakte er een ongelooflijk ambitieus project van.’
Zie hier de PFD van het artikel in het blad.
T.S. Eliot was tweeëntwintig toen hij Preludes schreef.’ ‘Scott Fitzgerald schreef This Side of Paradise voordat hij was afgestudeerd.’ Keith Gessen en Chad Harbach hadden heel wat te bespreken toen ze elkaar voor het eerst ontmoetten op het terrein van de universiteit van Harvard. Ze waren beiden jong en geïntimideerd door het prestige van Harvard. De onzekerheid van het studentenleven bestreden ze door te pingpongen, te schrijven voor het universiteitsblad en een intensief college te volgen over Herman Melville. Het gapende gat dat na de studietijd op hen wachtte, vulden de twee door een nieuw literair tijdschrift op te richten. Samen met enkele vrienden werden Chad Harbach en Keith Gessen de oprichters van n+1, tijdschrift voor een nieuwe generatie intellectuelen.
In het begin was n+1 (een aanduiding voor een reserve-element dat in werking treedt als de andere elementen falen, zoals bijvoorbeeld een noodaggregaat) vooral gericht tegen McSweeney’s, het tijdschrift van Dave Eggers en zijn vrienden. McSweeney’s was bekend geworden door de vormgeving, het optimisme en de ruimte voor jong talent. Het had de literaire tijdschriftenwereld opgeschud en was mateloos populair. Maar de redactie van n+1 vond het te weinig kritisch en betrokken. Daarom werd n+1 expres lelijk opgemaakt en stonden de eerste afleveringen boordevol essays en lange stukken. Abonnees vonden het blad in glimmende enveloppen op onregelmatige basis op de deurmat.
Geen geld meer
Het eerste nummer van n+1 kreeg meteen een cultstatus. Gessen en Harbach gingen in Brooklyn wonen. Collega Benjamin Kunkel debuteerde succesvol met de roman Indecision, Keith Gessen schreef zijn All the Sad Young Literary Men en redacteur Mark Greif publiceerde een boek over de hipstercultuur. Maar Harbach bleef achter. Zijn manuscript raakte maar niet voltooid, ondanks vele pogingen van zijn literaire vrienden om hem te helpen.
Om bij te verdienen schreef hij teksten voor consultancykantoor McKinsey. En hij bleef zijn manuscript herschrijven. In 2008 had hij 175.000 woorden op papier, ongeveer zeshonderd bladzijden, en geen geld meer. McKinsey had steeds minder werk.
Binnen n+1 had Harbach zich intussen ontwikkeld als specialist op het gebied van natuur, milieu, honkbal en David Foster Wallace. In diens in 1996 verschenen Infinite Jest staat de Enfield Tennis Academy centraal. Tennis had een prominente plaats in het werk van Wallace en wat hij schreef over sport maakte diepe indruk op Chad Harbach. Op zijn eenentwintigste las hij voor het eerst het essay ‘String Theory’, waarin Foster Wallace de topsporters omschreef als ‘our culture’s holy men’.
Ook Harbach was gefascineerd door de Amerikaanse verering van hun sporthelden. Het werd de basis van zijn verhaal: Henry Skrimshander, een getalenteerde honkballer, heeft een religieuze toewijding aan zijn sport. Hij krijgt een beurs om te studeren aan Westish College, een kleine universiteit in Wisconsin. Normaal vliegt het honkbalteam altijd vroeg in het seizoen uit het toernooi, maar met Henry erbij is er ineens zicht op een kampioenschap. Totdat Henry tijdens een wedstrijd per ongeluk de bal recht in het gelaat van een van zijn team- genoten gooit en alles misgaat: op het veld en daarbuiten.
Westish College staat tot Harbachs eigen Harvard zoals Wisconsin tot Boston: de lieve, kleine universiteit tegenover het competitieve monster. Westish College is bevolkt met aardige mensen die voor altijd op de campus willen blijven: de populaire rector Guert Affenlicht bij- voorbeeld, nobel en intellectueel, die een politiek correcte dubbelslag slaat door verliefd te worden op Owen Dunne, de gay mulatto-huisge- noot van Henry. En er is Mike Schwarz, de reusachtige atleet met slechte knieën, die al het lij- den van Henry op zijn schouders draagt tot het hem te veel wordt. Hij knoopt het aan met Pella, de dochter van de rector, die het gekakel van de mannen hoofdschuddend aanziet. Westish is overzichtelijk en beschermd en voor alle hoofdrolspelers nadert de buitenwereld als een donker wolkendek. Angst voor het le- ven na de universiteit is wat hen bindt. Zoals Henry bang wordt voor het succes van zijn worp, raken alle hoofdrolspelers bezorgd of hun opleiding wel goed uitpakt, of hun huwelijk, of hun pensioen. Zoals het voor de beginnend schrijver altijd de vraag is of zijn boek verkocht zal worden.
Kans op falen
Dit voorjaar is Harbach bezig met zijn eerste literaire tour. Hij reageert vanuit Praag, waar hij met kiespijn op zijn kamer zit.
Was u bang dat uw boek niet verkocht zou worden?
‘Ik was eerder bang dat mijn roman niet gelézen zou worden. Toen ik aan het boek begon leek het een onmogelijk project. Ik was een beginner; ik had geen idee hoe ik een boek moest schrijven en ik maakte er een ongelooflijk ambitieus project van. Dus vanaf het begin was de kans op falen heel groot. Maar dat probleem bleef intern: gaat het ooit lukken? Zal ik ooit tevreden zijn?’
Perfectionisme lijkt me een lastige eigenschap voor een schrijver.
‘Ja. Het is vreemd dat we in de Amerikaanse cultuur topsporters bejubelen om hun toewijding, maar een gelijke toewijding bij artiesten gedateerd en verdacht vinden.’
In oktober 2011, direct na het verschijnen van het boek, verscheen in Vanity Fair een groot artikel van Keith Gessen over de publicatie van The Art of Fielding. Gessen dacht daarin terug aan het eerste manuscript van het boek dat hij las. Het voelde toen nog ‘een beetje licht. Dus een honkballer krijgt het niet voor elkaar nog een goede worp te gooien? Nou en? Ik zei het niet de hele tijd, maar het was nog een beetje een Disneyfilm. (…) Ik was verbaasd om te zien dat een vriend vijf jaar van zijn levenhadbesteed aan iets met zo weinig substantie.’
Dat zag er niet goed uit. Harbach was de typische sad young literary man. Hij zat in dezelfde situatie als zijn grote voorbeeld David Foster Wallace twintig jaar eerder. Wallace woonde toen net in Brooklyn, samen met Jonathan Franzen, een andere schrijver met problemen. In het New York van begin jaren negentig vormde zich een groepje vrienden waar naast Franzen en Wallace ook Jeffrey Euginides deel van uitmaakten. Een literaire scene vormde zich op basis van intellectuele vriendschap en competitie. Achteraf zou Franzens werk aan zijn roman The Corrections in een stroomversnelling raken toen Wallace zijn Infinite Jest publiceerde.
Voelde u dat u achterbleef toen Keith Gessen en Benjamin Kunkel eerder debuteerden?
‘Ik ben van nature heel competitief, maar ik voel geen concurrentie van mijn n+1-collega’s. Wij zitten in hetzelfde team. Ten eerste omdat Keith (Gessen) en Ben (Benjamin Kunkel) twee goede vrienden van mij zijn en ten tweede omdat, hoewel onze boeken heel verschillend zijn, de onderliggende gevoelens gedeeld en gelijk zijn. We werken aan hetzelfde project.’
In alle drie de debuutromans van de n+1-redacteuren worstelen de hoofdrolspelers met de vraag: wat te doen na het afstuderen. De hoofd- persoon in het boek van Kunkel vervalt in besluiteloosheid, dat met een pilletje bestreden moet worden. In het boek van Gessen blijkt het publiceren van het romandebuut een groot probleem.
Hoe kwam u door die periode heen?
‘Ik zag mijn collega’s door het proces van het publiceren van een roman gaan. Toen ik The Art of Fielding gepubliceerd probeerde te krijgen, deed ik dat daarom met meer wijsheid en kalmte.’
In New York hebben Chad Harbach en Keith Gessen inmiddels een uitgebreide groep literaire vrienden. Eind 2009 bleken de door Harbach herschreven scènes de plot flink verbeterd te hebben. Tegelijk ontmoetten Harbach en Gessen de jonge literair agent Chris Parris-Lamb. Hij las het gevorderde plot en was direct enthousiast. Hij zette onmiddellijk alles op alles om Harbach te mogen vertegenwoordigen.
Harbach en Gessen woonden toen nog in hun studentikoze huis in Brooklyn, als moderne versies van Franzen en Wallace begin jaren negentig. Parris-Lamb nodigde Harbach uit voor een lunch die ongeveer evenveel kostte als het kapitaal dat Harbach nog in zijn bezit had. Na een enthousiast betoog van Parris-Lamb stelde Harbach maar één vraag: ‘Aan welke uitgever zou je het boek proberen te verkopen?’ Het antwoord van Parris-Lamb bleek een schot in de roos: Michael Pietsch, de uitgever van wijlen David Foster Wallace die in het verleden ook het laatste boek van Ernest Hemingway bewerkte. Maar Parris-Lamb deed meer dat hij aanvankelijk beloofde. Naast Pietsch’ Little, Brown kregen nog veertien andere uitgeverijen het manuscript opgestuurd. Het was het begin van een groot veilingcircus, met uiteindelijk een voorschot van 675.000 dollar. Dat was niet eens het hoogste bod, maar Michael Pietsch overtuigde Harbach om bij Little, Brown te tekenen door zichzelf als redacteur aan te wijzen.
Een grotere doorzetter
Waarom Harbach vanuit een hopeloze situatie ineens de grootste belofte van het jaar is geworden, is niet geheel duidelijk. Er zullen verschillende redenen zijn. Bijvoorbeeld dat de autoriteit in de boekenwereld is veranderd. Vroeger werd je een bestseller als je boek goed besproken werd in The New York Times Book Review. Nu is er ook Oprah, een miljoen recensenten op Amazon en Bol, Facebook-pagina’s en Twitterfeeds. En op internet is n+1 goed vertegenwoordigd. Maar het is niet zo dat oude autoriteit verloren is gegaan, schrijft Keith Gessen in zijn Vanity Fair-artikel. Er is gewoon meer bijgekomen. The Art of Fielding werd gepubliceerd omdat Chad Harbach veel mensen kende: dankzij zijn vrienden, zijn vrijwilligerswerk voor n+1 en omdat hij een nog grotere doorzetter is dan zijn hoofdpersoon Henry Skrimshander.
De New York Review of Books volgde snel: ‘Welkom in de eredivisie, knul. Nu speel je mee.’
---Tags:
Chad Harbach, David Foster Wallace, Jonathan Franzen, Keith Gessen, N+1
Tweet