https://ez.plumbing/ matcha green tea powder amazon

Fuck de lezer!

Door Sander Donkers en Tim de Gier

Toen hij een tijdje geleden in India was, vertelt Arjen van Veelen, had hij ‘de klassieke ervaring’: het gevoel eeuwen teruggeworpen te zijn in de tijd. En ja, wat doe je dan? ‘Dan zie je een oud vrouwtje door de troep scharrelen en daar maak je met je Hipstamatic een foto van. Die zet je op Facebook om te laten zien hoe betrokken je bent. En dan zeg je erbij: nou, dit relativeert al mijn luxeproblemen! Maar eenmaal terug in Nederland zijn die problemen er binnen de kortste keren weer. En als je erover nadenkt, zijn het geen echte luxe­problemen. Wij zijn de mensen die moeten proberen om gelukkig te zijn. We hebben alle voorwaarden gekregen: veiligheid, geld, gezondheid, opleiding. En toch zitten we vaak in onze hipstercafeetjes te kniezen.’

vlnr: Thijs Kleinpaste, Rutger Bregman, Simone van Saarloos, Arjen van Veelen en Alicja Geschinska

vlnr: Thijs Kleinpaste, Rutger Bregman, Simone van Saarloos, Arjen van Veelen en Alicja Geschinska

De tafel in het Amsterdamse restaurant Trouw staat vol dure, biologisch verantwoorde spijzen. De toiletten zijn opgeleukt met naar de ­seventies knipogende designplanten. Aan­ge­scho­ven zijn vijf jonge academici die de afgelopen jaren allemaal hun plaats in het publieke debat hebben opgeëist: de historici Rutger Breg­man en Thijs Kleinpaste, de filosofen Alicja Gescins­ka en Simone van Saarloos en classicus Arjen van Veelen. Niet lang geleden vergaarden ze hun kennis in de veilige omgeving van de universiteit, nu hebben ze columns, geven ze lezingen en publiceren ze essays en boeken.

Eigenlijk wilden we met hen praten over het thema van de Boekenweek: ‘Gouden tijden, zwarte bladzijden’. Ofwel: welke lessen kun je leren van de geschiedenis? Maar nog voor de soep is opgediend, zijn we al in het heden aanbeland: in de moderne wereld die nadrukkelijker dan ooit meekijkt over hun schouders, waarin iedereen zijn virtuele oordeel klaar heeft en ‘de grote versimpelmachine’ altijd op de loer ligt. En ja, dat levert soms spanningen op. Maar een academicus, zo vinden ze bijna allemaal, moet nou eenmaal naar buiten treden. Want, zoals Rutger Bregman zegt: ‘De moderne wetenschap is enorm in zichzelf gekeerd geraakt.’

Het zapmoment

Zelf begon Rutger Bregman te schrijven uit frustratie over zijn eigen vakgebied. Wat heet: ‘Na mijn studie heb ik het één keer uitgepoept. Ik zag allerlei mogelijke koppelingen met de actualiteit. Van Europa tot het populisme tot de Arabische Lente: het schreeuwt om geschiedkundige analyse. Maar historici vormen van nature een terughoudende, nuancerende beroepsgroep die er niet echt van houdt om zich in het publieke debat te begeven. En het idee dat je van de geschiedenis iets kunt leren, is eigenlijk not done. Dus gaan allerlei hobbyisten en schoonschrijvers ermee aan de haal.’

Thijs Kleinpaste: ‘Mij ging het meer om wat er gebeurde in de echte wereld. Ik ben een kind van Pim Fortuyn. Zoals wij allemaal, omdat we politiek bewust werden in de tijd van zijn opkomst. Ik zat tussen twee vuren: mijn ouders waren dé belichaming van Paars. Er kwam een totale aanval op hun wereldbeeld, en ik vond hun antwoorden niet altijd bevredigend. Ik zocht een tussenweg: welke kritiek kun je nou overnemen zonder door te slaan naar het rechtse zelfmedelijden dat je nu overal ziet.’

Arjen van Veelen: ‘Ik vond dat essayisten hun werk niet goed deden; dat was mijn frustratie.’

Alicja Gescinska: ‘Ha, nog een frustratie!’

Van Veelen: ‘Er wordt veel stoffige essayistiek bedreven, het gaat vaak over literatuur en niet over de werkelijkheid. Dat wil ik veranderen. Ik probeer mijn stukken iets van de tijd mee te geven, iets concreets, en daarmee hoop ik dat het genre weer wat spannender wordt.’ Over zijn vakgebied schrijft hij niet in zijn columns. Sterker: hij doet er niets meer mee. ‘Ik vind dat je óf een academicus óf een popularisator bent. Het kan volgens mij niet. Ik zie mijn studie als een goede training in lezen en schrijven.’

Voor Gescinska was de motivatie veel persoonlijker. Vlak voor de val van de Muur vluchtte ze met haar familie van Polen naar België. Wellicht niet heel erg verwonderlijk dat ze zich als filosofe vastbeet in het thema vrijheid. ‘Ik vind dat je als academicus in de publieke ruimte moet treden om je kennis en inzichten te delen. Als je dat kunt, moet je het doen. Het is bijna een morele plicht.’

En Simone van Saarloos kon simpelweg niet wáchten. ‘Het klinkt wat larmoyant, maar toen ik filosofie ging studeren, was dat voor mij een soort thuiskomen in de wereld. En dat wilde ik met zo veel mogelijk mensen delen.’ Ze lacht: ‘Maar ja, zodra je dat doet, begint het gedonder. Dan krijg je te maken met het maximale woordental, het zapmoment. En dan is de vraag: hou je vast aan je academische waarden? Of pas je je aan?’

Neuken

Aan tafel wordt instemmend geknikt. Dat probleem kennen ze allemaal. ‘Die spanning komt steeds terug,’ zegt Bregman. ‘Ik weet gewoon: de column die het beste gelezen wordt, is die waarin ik tekeerga tegen Henk Krol. Of nog beter: tegen Rutger Castricum, met het woord neuken in de kop. Die staat meteen onder “meest gelezen”. Terwijl dat essay waar je dagen aan werkt maar een paar reacties oplevert.’

vlnr: Rutger Bregman, Alicja Geschinska, Thijs Kleinpaste, Arjen van Veelen en Simone van Saarloos

vlnr: Rutger Bregman, Alicja Geschinska, Thijs Kleinpaste, Arjen van Veelen en Simone van Saarloos

Kleinpaste, ontzet: ‘Dan voel je je toch vies? Ik heb wel eens op de automatische piloot een stukje geschreven waarvan ik wist: dit gaat morgenochtend als een tierelier op Twitter, in die maalstroom. Daar kun je je even heel erg lekker bij voelen, maar voor mij was het een bron van zelfhaat. Het voelde zó onoprecht.’

Van Veelen: ‘Nee hoor, ik herken dat heel goed. Er is iets fundamenteel veranderd voor de geschreven journalistiek. Kijkcijfers speelden daar nooit een rol, want je wist niet hoe vaak iets gelezen werd. Door Facebook en Twitter zitten er nu tellertjes onder je artikel, kun je je kijkcijfers zien. En als een lollig stukje duizend likes krijgt, ga je mij niet vertellen dat dat geen effect heeft.’

Gescinska: ‘Sommigen schrijven om gelezen te worden, anderen omdat ze over een bepaald onderwerp écht iets willen zeggen. Bij mij is het begonnen uit liefde en passie voor het onderwerp. Ik ben doordrongen van bepaalde vragen, het is een persoonlijke strijd en zoektocht. Ik zet dat op papier, deel dat mee. Wordt het populair en ik kan ervan leven: leuk. Wordt het dat niet: pech.’

Van Veelen: ‘Maar hoe vind je de rust om echt te schrijven wat je zelf wilt? Ik vind het ontzettend moeilijk om onder de invloed van die likejes uit te komen. Als ik een slecht stukje heb geschreven, maar wel een vloedgolf aan likes krijg, vind ik het opeens zelf ook goed. Als ik wél tevreden ben en het blijft stil, dan denk ik: shit, er was iets mis mee.’

Gescinska: ‘Echt? Ik heb het omgekeerde. Pas als ik tegengas krijg, denk ik: ja, ik zit op het goede spoor. Je vindt toch dat er een intrinsieke waarde zit in de tekst die je de wereld in stuurt? En die likes zeggen me niet zoveel. Er zijn heel veel mensen die Lady Gaga liken en Beethoven niks vinden. Wat zegt dat over de waarde van Beethoven?’

Van Veelen: ‘Je hebt helemaal gelijk. Het is ook waardeloos. Maar Twitter heeft een buitengewoon disproportionele invloed op mijn humeur. Dat ik zo vaak kijk of er reacties zijn, is een ziekelijke neiging die ik betreur. Ik vind het heel erg dat die kijkcijfercultuur ook tot kranten is doorgedrongen. Wie daaraan wil ontsnappen, moet naar het spreekwoordelijke hutje op de hei, en zijn telefoon in de gracht gooien.’

Bregman veert op. ‘Maar dat wíl je toch niet? Je schrijft toch voor een publiek? Dan wil je toch weten wat dat publiek vindt? Er is één ding erger dan honderd doodsbedreigingen, en dat is dat je niets hoort. Dat niet eens je moeder belt.’

Van Saarloos: ‘In mijn columns prikkel en chargeer ik, maar ik vind dat niet per se effectbejag. Ik ben te jong om ooit iets geschreven te hebben waar niet direct, via internet, op gereageerd kon worden. Dan kan je wel zeggen: ik schrijf uit puur idealisme, maar dat is bullshit: je zit niet in een ivoren toren. Uiteindelijk ben ik gewend dat mijn stukken reacties opleveren en daar ga je naar schrijven, of je nu wilt of niet.’

Gezwicht voor Omroep MAX

Maar hoever ga je om aandacht te krijgen? Bregman vertelt over een bezoekje van de tv-ploeg van De Jakhalzen: ‘Die beginnen meteen met een enorme geilheid te zoeken naar De Quote, waarin je iets grofs of ranzigs zegt. Je voelde het aan alle vragen. Ik gaf het ze niet en was uiteindelijk vijf seconden in beeld.’

Gescinska: ‘Ik ben ook wel eens uitgenodigd om op tv te verschijnen, met de vraag: wil je vanavond dit en dat zeggen. Nee, dat wil ik niet. Ik wil dít zeggen. Dus dan maar niet.’

‘Je schrijft toch voor een publiek? Dan wil je toch weten wat dat publiek vindt?’

Van Veelen: ‘Applaus! Mijn trauma-ervaring is dat ik een keer gezwicht ben voor Omroep MAX. Ik had een stukje geschreven over de zwevende kiezer en was heel vereerd toen ze belden met de vraag of ik wilde herhalen wat ik geschreven had, maar dan korter. En ze hadden een toneelstukje bedacht: aan de hand van foto’s van boodschappenmandjes moest ik vertellen wat mensen gingen stemmen. Het ergste was dat ik de antwoorden van tevoren al had gekregen. Ik zei dat ik daar niet aan wilde meedoen, en dat vonden ze oké. Maar toen ik daar eenmaal live zat, deden ze het alsnog! Het was een drama.’

Bregman: ‘Dit is wel er-rug, hoor!’

Van Veelen: ‘Ik voelde me ontzettend vies. Dat je je leent voor de grote versimpelmachine, en een doorwrocht stuk moet verneuken in een item dat niet eens recht doet aan de samenvatting. Dat ga ik écht nooit meer doen.’

Van Saarloos: ‘Het is zo lastig. Je wilt graag je liefde delen voor iets dat jou heeft geraakt, en zodra je dat doet, komt er ineens een soort smurrie overheen, een saus die jou aan de kant duwt en concurreert met je verhaal.’

Gescinska: ‘We leven in een tijd waarin iets goed is als het winst maakt. Een krant die verkoopt, is een goede krant. Dat vind ik een bijna pervers gedachtengoed. En ik ga het nu bombastisch zeggen: daar zouden intellectuelen ­eigenlijk niet aan moeten meewerken. Want je wordt medeplichtig. Dat zijn wij allemaal een beetje.’

Was niet ooit het credo: ‘Fuck de luisteraar, of de lezer – ik ga jullie vertellen hoe het zit’?

Van Saarloos: ‘Die arrogantie, dat is waar het postmodernisme op sprong. En ja, ik denk dat wij daar weer naar terugverlangen. Ik wel, in elk geval.’

Van Veelen: ‘Ja! Zeker!’

Bregman: ‘Dat mensen weer durven te zeggen: ik heb ervoor geleerd, en zo zit het gewoon. In plaats van voortdurend de vox populi erbij te slepen.’

Kleinpaste: ‘De journalistiek is ook bang geworden om in die postmoderne val te trappen, en dus schrijven ze: Krol zegt dit, Pechtold dat, Rutte zus, en doe er maar wat mee. Er komt geen kwalificerende weging meer achteraan. Het idee is: iedereen moet eerlijk aan het woord komen. Dat is ook het trauma van het populisme.’

Van Veelen: ‘Inderdaad. Ik schaam me bijna dat ik laatst een stukje schreef over die man van 50Plus – hoe heet-ie ook alweer? – omdat hij in de peilingen 24 zetels had. Maar in de Kamer heeft hij er maar twee. Absurd eigenlijk dat daar zo’n groot debat over is, en ik daar dan aan meedoe. De kortademigheid neemt steeds meer toe. Wat zijn peilingen anders dan likejes onder het kabinet?’

Nostalgie

Terwijl de polenta met eekhoorntjesbrood en de witlof in amandelmelk op tafel worden gezet, wordt het Bregman te gortig: ‘Dit gesprek ademt wel een enorme nostalgie zeg! “We zouden eigenlijk peilingen moeten verbieden, Facebook moeten afschaffen…” Volgens mij moet je accepteren dat het zo is, en dan proberen er op een intelligente manier mee om te springen.’

Van Veelen, hoofdschuddend: ‘Dat ben ik helemaal niet met je eens. In de jaren vijftig werd er heel kritisch gekeken naar de opkomst van televisie. Onder intellectuelen werd het een symbool voor de verplatting. Het is vreemd dat we dat met internet nog helemaal niet hebben. Het is ook een massamedium, met alle verplatting die tv heeft, maar het wordt nog steeds gezien als het magische nieuwe medium dat de mensheid gaat redden.’

Bregman: ‘Maar je houdt dat niet tegen met iconoclasme. Met zeggen: we hakken het in elkaar. En dat is toch vaak de stiekeme reflex. Neem zo’n Andreas Kinneging, een hooggewaardeerd hoogleraar en conservatief, die werd geconfronteerd met de ongelooflijke platvloersheid van PowNews. Ik vond het een iconisch beeld: je ziet dat hij eigenlijk wil dat het niet bestaat. En het enige wat hij kan doen, is hem bijna op zijn bek rammen. Daar zit een verlangen in om terug te keren naar gisteren. En meestal is dat een geromantiseerd beeld van het verleden.’

Van Veelen: ‘Ik haat nostalgie. Het is toch zwaar treurig om telkens weer in zo’n café te komen waar de inrichting is vervangen door kringloopmeubels uit de jaren zeventig? Ik snap het probleem wel: je weet even niet meer wie je bent en grijpt terug op dingen van vroeger. Waar Thierry Baudet het steeds over heeft: het verlangen naar een thuis. Maar het is natuurlijk de dood voor innovatie. Hij vindt het Eye Museum lelijk, een van de beste staaltjes architectuur ter wereld, en roemt dan de grachtenpandjes, van waaruit we in de achttiende eeuw onze slavernij bestierden. Dat vind ik onvoorstelbaar. Het is toch niet te geloven dat je dat prefereert boven iemand die iets nieuws probeert?’

Kleinpaste: ‘Nou, ik vind dat je elke vooruitgang per definitie met wantrouwen moet benaderen. De mens kan zichzelf niet helpen. Het is een natuurlijke impuls om te streven naar vooruitgang, maar tegelijkertijd weet je ook dat het een gevoel van verlies kan opleveren. Ik waardeer het werk van Thierry Baudet in zekere zin wel, al zit hij op een totaal reactionaire lijn, terwijl er volgens mij juist een behoefte is aan romantiek.’

Gescinska: ‘Ik vind eigenlijk dat geschiedschrijvers het zich vandaag de dag niet meer kunnen permitteren om te romantiseren. We hebben analyse nodig: Wahrheit en geen Dichtung. Het is de rol van intellectuelen om naar de feiten te kijken. Zo kun je het verleden gebruiken.’

Een uiting van machteloosheid

Nostalgie, meent Bregman, is vooral fantasie. ‘Mensen vinden dat het vroeger beter was, maar niemand gaat onderzoeken wát er dan beter was. Een soort geestelijke vergrijzing is dat. Neem Instagram, dat ineens een miljard oplevert. Of The Artist, uitgeroepen tot beste film van 2011. Occupy is ook een mooi voorbeeld. Daar keerde je echt vijftig jaar terug in de tijd. Zelfs de revolutionairen zijn doordrenkt van een nostalgisch ideaal. Ik vind dat pure ideeënarmoede. Er is geen enkel idee meer hoe je een samenleving beter kunt maken, wat vooruitgang is.’

Van Veelen: ‘Occupy, dat waren de sixties-idealen verpakt in een Twitterjasje. Ik ben een paar keer gaan kijken. Geen kwaad woord over die mensen, hoor, want zij deden iets en ik zat achter mijn bureau het, nou ja, ook echt een beetje beter te weten. Het was een soort camping in de stad, precies het thuisgevoel dat mensen zochten. Maar dat is nergens een antwoord op.’

Kleinpaste: ‘Ik heb er ook heel schamper over geschreven. Dan sleepten ze Che Guevara er weer bij en dacht ik: Tjésus, waar gaat dit over? Maar later begon ik te begrijpen dat het vooral een uiting was van een gevoel van machteloosheid. Wie maakt de regels? Wie kan ik aanspreken als ik de regels veranderd wil zien? Hoe kun je de jachtigheid van het bestaan nog beïnvloeden? Dat soort vragen begrijp ik wel. Ik zou niet snel zelf een tentje opzetten, maar mentaal voel ik me wel een Occupy’er.’

Van Saarloos: ‘Mag ik heel even? Ik zat in New York toen Occupy begon en ik vond die marches juist heel inspirerend. Dan kun je wel zeggen: ze hebben geen pasklaar antwoord. Maar het waren wel studenten die veertigduizend dollar betalen om naar school te mogen, en er toch voor kozen om daar te zijn.’

Van Veelen: ‘Tuurlijk. Ze hebben volkomen gelijk, en daar zullen ze later in de geschiedenisboeken voor worden beloond. Maar toch is het vreemd om jezelf te rekenen tot de 99 procent die in verzet moet komen tegen de 1 procent. Die studenten wonen in de meest begeerde stad ter wereld. Die zogenaamde 99 procent is zélf de 1 procent.’

Burn-outs

Nee, tussen de bongo-spelende paradijsvogels zul je dit gezelschap niet snel aantreffen. ‘Ik heb een hekel aan grote massa’s die het systeem omver willen werpen,’ zegt Gescinska. ‘Ook al heb ik óók een hekel aan het systeem. Het neoliberalisme dicteert ons dat we altijd nuttig moeten zijn. Het economisch domein heeft de hele samenleving bereikt. De geschiedenis, de filosofie, gezondheidszorg, popmuziek: alles moet winst maken. Dat maakt ons ongelukkig. We zijn geen instrumenten, we zijn nog altijd mensen. Daarom wegen zingevingsthema’s zwaarder dan ooit tevoren. Daarom zijn er zoveel burn-outs en depressies.’

Van Saarloos: ‘Ik zou wel willen strijden voor het recht op meer spielerei. Jongeren kunnen steeds korter nutteloos zijn. Ik ben 22 en ervaar dat elke dag. Niet dat ik mezelf als slachtoffer beschouw, maar ik ben wel compleet, existentieel doordrenkt van het nuttigheidsdiscours. Ook de vergrijzing wordt beschreven als een groot probleem, terwijl juist de nutteloze fasen van het leven gevierd moeten worden.’

Bregman: ‘Ik heb in mijn stukken gepleit voor een wereld waarin mensen veel minder gaan werken. Waarin je welvaart niet omzet in koopkracht, maar in meer vrije tijd.’

Gescinska: ‘De ondertitel van mijn boek is Van luie mensen, de dingen die voorbij gaan. Ik krijg daar vaak kritiek op: “We leven in zulke drukke tijden, en dan kom jij zeggen dat ik niet meer op vakantie mag.” Maar het is niet gericht tegen ontspanning. Integendeel: ontspanning is creatie. Het gaat er om bewust om te gaan met je tijd. Niet doen alsof het niet uitmaakt.’

Bregman: ‘Volgens mij vallen de problemen van deze tijd, de suïcides, de burn-outs en depressies, eenvoudig samen te vatten als een collectief zingevingsprobleem. En daardoor grijpen mensen terug op religie. En op nostalgie.’

Van Veelen, op plechtige toon: ‘Ik wil graag een Godwin maken.’ (Naar de wet van Godwin, die stelt dat naarmate online discussies langer duren, de waarschijnlijkheid van een vergelijking met de nazi’s of Hitler toeneemt, red.)

Allen: ‘Graag!’

Van Veelen: ‘George Orwell heeft ooit een recensie geschreven van Mein Kampf, waarin hij opmerkte dat Hitler, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de socialisten, begreep dat mensen meer nodig hadden dan alleen een huis, een tuin en een bankrekening. De mens wil ook zingeving, en dat gaf hij ze. Daarom was hij succesvol. Tegenwoordig zie je dat steeds meer mensen alleen wonen, zowel jongeren als ouderen. Ze zijn eenzaam. Daarom snap ik die nostalgische behoefte aan thuiskomen wel. Dan verlang je ineens naar een sanseveria. Of naar de CoffeeCompany, die zo fijn is ingericht als de gemeenschappelijke ruimte van een studentenhuis. Echt, ik snap het, maar ik háát het effect. Want ik wil liever een nieuw Eye Museum dan weer een grachtenpandje.’

Arjen van Veelen (1980) is classicus en werkt als columnist bij NRC Handelsblad. In 2010 debuteerde hij met Over rusteloosheid (uitgeverij Augustus). In mei verschijnt zijn tweede boek: En hier een plaatje van een kat.

Simone van Saarloos (1990) studeert literatuurwetenschap en filosofie. Ze schrijft onder meer voor Filosofie Magazine en de Volkskrant. Ondertussen werkt ze aan haar eerste boek.

Rutger Bregman (1988) is historicus. In 2012 debuteerde hij met het boek Met de kennis van toen. Actuele problemen in het licht van de geschiedenis bij De Bezige Bij. Op 28 maart verschijnt zijn tweede boek, De geschiedenis van de vooruitgang.

Alicja Gescinska (1981) is doctor in de wijsbegeerte en woont in Gent. Ze debuteerde in 2011 met De verovering van de vrijheid. Van luie mensen, de dingen die voorbij gaan.

Thijs Kleinpaste (1989) is historicus en zetelt tot april dit jaar namens D66 in de deelraad Amsterdam Centrum. Deze maand debuteert hij met Nederland als vervlogen droom (Bert Bakker).

---

Tags:
, , , , , , ,

Gepubliceerd op: 16 maart 2013


© 2012 Tim de Gier • Gedreven door WordPressContact • Hosting door OxilionTypekit colofon • Etc
https://ez.plumbing/